Genesis 10:1-7

1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed.
2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras.
3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma.
4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten.
5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken.
6 En de zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan.
7 En de zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan.

Genesis 10:1-7 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 10

This chapter gives an account of the posterity of the three sons of Noah, by whom the world was peopled after the flood, Ge 10:1 of the posterity of Japheth, Ge 10:2-5 of the posterity of Ham, Ge 10:6-20 and of the posterity of Shem, Ge 10:21-32.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.