Genesis 28:1-8

1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan.
2 Maak u op, ga naar Paddan-Aram, ten huize van Bethuel, den vader uwer moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, uwer moeders broeder.
3 En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt.
4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft.
5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-Aram, tot Laban, den zoon van Bethuel, den Syrier, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder.
6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-Aram weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem geboden had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan;
7 En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-Aram getrokken was;
8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaan kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader;

Genesis 28:1-8 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 28

In this chapter an account is given of the charge Isaac gave to Jacob not to marry a Canaanitess, but to go to Padanaram, and take a wife from his mother's family, and of his blessing him before he sent him away, Ge 28:1-5; of the notice that Esau took of this blessing and charge, which led him to take a wife of the family of Ishmael, Ge 28:6-9; of the dream of the ladder, which Jacob had in his way to Haran, Ge 28:10-12; of the blessing which God conferred upon him there, Ge 28:13-15; of the awfulness of the place upon his awaking, and of his erecting a pillar in it, and giving a name to it, Ge 28:16-19; and of the vow he made to God, should he be supplied with the necessaries of life, and be kept in safety by him, Ge 28:20-22.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.