Numberi 32:10-20

10 Toen ontstak de toorn des HEEREN te dien dage, en Hij zwoer, zeggende:
11 Indien deze mannen, die uit Egypte opgetogen zijn, van twintig jaren oud en daarboven, het land zullen zien, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb! Want zij hebben niet volhard Mij na te volgen;
12 Behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, den Keniziet, en Jozua, de zoon van Nun; want zij hebben volhard den HEERE na te volgen.
13 Alzo ontstak des HEEREN toorn tegen Israel, en Hij deed hen omzwerven in de woestijn, veertig jaren, totdat verteerd was het ganse geslacht, hetwelk gedaan had, wat kwaad was in de ogen des HEEREN.
14 En ziet, gijlieden zijt opgestaan in stede van uw vaderen, een menigte van zondige mensen, om de hittigheid van des HEEREN toorn tegen Israel te vermeerderen.
15 Wanneer gij van achter Hem u zult afkeren, zo zal Hij wijders voortvaren het te laten in de woestijn; en gij zult al dit volk verderven.
16 Toen traden zij toe tot hem, en zeiden: Wij zullen hier schaapskooien bouwen voor ons vee, en steden voor onze kinderen.
17 Maar wij zelven zullen ons toerusten, haastende voor het aangezicht der kinderen Israels, totdat wij hen aan hun plaats zullen gebracht hebben; en onze kinderen zullen blijven in de vaste steden, vanwege de inwoners des lands.
18 Wij zullen niet wederkeren tot onze huizen, totdat zich de kinderen Israels tot erfelijke bezitters zullen gesteld hebben, een ieder van zijn erfenis.
19 Want wij zullen met hen niet erven aan gene zijde van de Jordaan, en verder heen, als onze erfenis ons toegekomen zal zijn aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang.
20 Toen zeide Mozes tot hen: Indien gij deze zaak doen zult, indien gij u voor het aangezicht des HEEREN zult toerusten ten strijde,

Numberi 32:10-20 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO NUMBERS 32

This chapter relates, how that the tribes of Gad and Reuben requested a settlement in the country of Jazer and Gilead, being fit for the pasturage of their cattle, Nu 32:1-5 at which Moses at first was very much displeased, as being unreasonable, and tending to discourage the rest of the people; and as acting a part like that their fathers had done before them, which brought the wrath of God upon them, so that they all but two perished in the wilderness; and this he suggests would be the case again, if such measures were taken, Nu 32:6-15 upon which they explain themselves, and declare they had no intention of forsaking their brethren, but were willing to leave their children and cattle to the care of divine Providence, and go armed before Israel, until they were brought into, and settled in the land of Canaan; nor did they desire any part or inheritance in it, Nu 32:16-19, this satisfied Moses, and he agreed to it, that the land they requested should be their possession, provided the conditions were fulfilled by them, which they proposed, Nu 20:20-24, and which they again agreed unto, and promised to perform, Nu 32:25-27, wherefore Moses gave orders to Eleazar, Joshua, and the chief fathers of the tribes, to put them in possession of the land of Gilead on those conditions, Nu 32:28-30 and which were again promised that they would observe, Nu 32:31,32, and at the same time Moses made a grant of the kingdoms of Sihon and of Og to the tribes of Reuben and Gad, and to half the tribe of Manasseh, Nu 32:33 and the chapter is closed with an account of the cities built or repaired by the children of Gad and Reuben, Nu 32:34-38 and of the cities in Gilead taken and possessed by the children of Machir, and by Jair, who were of the tribe of Manasseh, Nu 32:39-42.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.