Ezechiël 47:13-23

13 Alzo zegt de Heere HEERE: Dit zal de landpale zijn, naar dewelke gij het land ten erve zult nemen, naar de twaalf stammen Israels: Jozef twee snoeren.
14 En gij zult dat erven, de een zowel als de ander; over hetwelk Ik Mijn hand heb opgeheven, dat Ik het uw vaderen zou geven; en ditzelve land zal ulieden in erfenis vallen.
15 Dit nu zal de landpale des lands zijn: aan den noorderhoek, van de grote zee af, den weg van Hethlon, waar men komt te Zedad.
16 Hamath, Berotha, Sibraim, dat tussen de landpale van Damaskus en tussen de landpale van Hamath is; Hazar Hattichon, dat aan de landpale van Havran is.
17 Alzo zal de landpale van de zee af zijn, Hazar-Enon, de landpale van Damaskus, en het noorden noordwaarts, en de landpale van Hamath; en dat zal de noorderhoek zijn.
18 Den oosterhoek nu zult gijlieden meten van tussen Havran, en van tussen Damaskus, en van tussen Gilead, en van tussen het land Israels aan den Jordaan, van de landpale af tot de Oostzee toe; en dat zal de oosterhoek zijn.
19 En den zuiderhoek zuidwaarts van Thamar af, tot aan het twistwater van Kades, voorts naar de beek henen, tot aan de grote zee; en dat zal de zuiderhoek zuidwaarts zijn.
20 En den westerhoek, de grote zee, van de landpale af tot daar men recht tegenover Hamath komt; dat zal de westerhoek zijn.
21 Ditzelve land nu zult gij ulieden uitdelen naar de stammen Israels.
22 Maar het zal geschieden, dat gij hetzelve zult doen vallen in erfenis voor ulieden, en voor de vreemdelingen, die in het midden van u verkeren, die kinderen in het midden van u zullen gewonnen hebben; en zij zullen ulieden zijn, als een inboorling onder de kinderen Israels; zij zullen met ulieden in erfenis vallen, in het midden der stammen Israels.
23 Ook zal het geschieden, in den stam, bij welken de vreemdeling verkeert, aldaar zult gij hem zijn erfenis geven, spreekt de Heere HEERE.

Ezechiël 47:13-23 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 47

This chapter gives an account of the vision of the holy waters, and of the borders of the holy land, and the division of it to Israelites and strangers. The waters are described by the original and spring of them, Eze 47:1,2, by the progress and increase of them, Eze 47:3-5, by the healing and quickening nature of them, and the places where they were so, and were not, Eze 47:8-11, and by the trees which grew upon the banks of them, Eze 47:6,7,12. The borders of the holy land are fixed, Eze 47:13,14, the northern border, Eze 47:15-17, the eastern border, Eze 47:18, the southern, Eze 47:19, and the western, Eze 47:20, which is to be divided by lot to the tribes of Israel, and the strangers that sojourn among them, Eze 47:21-23.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.