Micha 3:1-8

1 Voorts zeide ik: Hoort nu, gij hoofden Jakobs, en gij oversten van het huis Israels! Betaamt het ulieden niet het recht te weten?
2 Zij haten het goede, en hebben het kwade lief; zij roven hun huid van hen af, en hun vlees van hun beenderen.
3 Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken; en vaneen leggen, gelijk als in een pot, en als vlees in het midden eens ketels.
4 Alsdan zullen zij roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren; maar zal Zijn aangezicht te dier tijd voor hen verbergen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben.
5 Alzo zegt de HEERE, tegen de profeten, die Mijn volk verleiden; die met hun tanden bijten, en roepen vrede uit; maar die niets geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen zij een krijg.
6 Daarom zal het nacht voor ulieden worden vanwege het gezicht, en ulieden zal duisternis zijn vanwege de waarzegging; en de zon zal over deze profeten ondergaan; en de dag zal over hen zwart worden.
7 En de zieners zullen beschaamd, en de waarzeggers schaamrood worden; en zij zullen al te zamen de bovenste lip bewimpelen; want er zal geen antwoord Gods zijn.
8 Maar waarlijk, ik ben vol krachts van den Geest des HEEREN; en vol van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen zijn overtreding, en Israel zijn zonde.

Images for Micha 3:1-8

Micha 3:1-8 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO MICAH 3

In this chapter the prophet reproves and threatens both princes and prophets, first separately, and then conjunctly; first the heads and princes of the people, civil magistrates, for their ignorance of justice, and hatred of good, and love of evil, and for their oppression and cruelty; and they are threatened with distress when they should cry unto the Lord, and should not be heard by him, Mic 3:1-4; next the prophets are taken to task, for their voraciousness, avarice, and false prophesying; and are threatened with darkness, with want of vision, and of an answer from the Lord, and with shame and confusion, Mic 3:5-7; and the prophet being full of the Spirit and power of God, to declare the sins and transgressions of Jacob and Israel, Mic 3:8, very freely declaims against princes, priests, and prophets, all together; who, though guilty of very notorious crimes, yet were in great security, and promised themselves impunity, Mic 3:9-11; wherefore the city and temple of Jerusalem are threatened with an utter desolation, Mic 3:12.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.