Exodus 15:7-17

7 En door Uw grote hoogheid hebt Gij, die tegen U opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden toorn uitgezonden, die hen verteerd heeft als een stoppel.
8 En door het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; de stromen hebben overeind gestaan, als een hoop; de afgronden zijn stof geworden in het hart der zee.
9 De vijand zeide: Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal den buit delen, mijn ziel zal van hen vervuld worden, ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal hen uitroeien.
10 Gij hebt met Uw wind geblazen; de zee heeft hen gedekt, zij zonken onder als lood in geweldige wateren!
11 O HEERE! wie is als Gij onder de goden? wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid, vreselijk in lofzangen, doende wonder?
12 Gij hebt Uw rechterhand uitgestrekt, de aarde heeft hen verslonden!
13 Gij leiddet door Uw weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtkens door Uw sterkte tot de liefelijke woning Uwer heiligheid.
14 De volken hebben het gehoord, zij zullen sidderen; weedom heeft de ingezetenen van Palestina bevangen.
15 Dan zullen de vorsten van Edom verbaasd wezen; beving zal de machtigen der Moabieten bevangen; al de ingezetenen van Kanaan zullen versmelten!
16 Verschrikking en vrees zal op hen vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen, als een steen, totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome; totdat dit volk henen doorkome, dat Gij verworven hebt.
17 Die zult Gij inbrengen, en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse, welke Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot Uw woning, het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o HEERE!

Exodus 15:7-17 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 15

This chapter contains the song of Moses, and of the children of Israel, on the banks of the Red sea; in which they celebrate their passage through it, the destruction of Pharaoh and his host in it, and the glory of the divine perfections displayed therein, interspersed with prophetic hints of things future, Ex 15:1-19 which same song was sung by the women, with Miriam at the head of them, attended with timbrels and dances, Ex 15:20,21, an account is given of the march of the children of Israel from the Red sea to the wilderness of Shur, and of the bitter waters found at Marah, which occasioned a murmuring, and of their being made sweet by casting a tree into them, Ex 15:22-25 when they were told by the Lord, that if they would yield obedience to his commandments, they should be free from the diseases the Egyptians had been afflicted with, Ex 15:26, and the chapter is concluded with their coming to Elim, where they found twelve wells of water, and seventy palm trees, and there encamped, Ex 15:27.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.