Ezechiël 27:20-30

20 Dedan handelde met u met kostelijk gewand tot wagens.
21 Arabie en alle vorsten van Kedar waren de kooplieden uwer hand; met lammeren, en rammen, en bokken, daarmede handelden zij met u.
22 De kooplieden van Scheba en Raema waren uw kooplieden; met alle hoofdspecerij, en met alle kostelijk gesteente en goud, handelden zij op uw markten.
23 Haran, en Kanne, en Eden, de kooplieden van Scheba, Assur en Kilmad, handelden met u.
24 Die waren uw kooplieden met volkomen sieradien, met pakken van hemelsblauw en gestikt werk, en met schatkisten van schone klederen; gebonden met koorden, en in ceder gepakt, onder uw koopmanschap.
25 De schepen van Tarsis zongen van u, vanwege den onderlingen koophandel met u; en gij waart vervuld, en zeer verheerlijkt in het hart der zeeen.
26 Die u roeien, hebben u in grote wateren gevoerd; de oostenwind heeft u verbroken in het hart der zeeen.
27 Uw goed, en uw marktwaren, uw onderlinge koophandel, uw zeelieden, en uw schippers; die uw breuken verbeteren, en die onderlingen handel met u drijven, en al uw krijgslieden, die in u zijn, zelfs met uw ganse gemeente, die in het midden van u is, zullen vallen in het hart der zeeen, ten dage van uw val.
28 Van het geluid des geschreeuws uwer schippers zullen de voorsteden beven.
29 En allen, die den riem handelen, zeelieden, en alle schippers van de zee, zullen uit hun schepen nederklimmen; op het land zullen zij staan blijven.
30 En zij zullen hun stem over u laten horen, en bitterlijk schreeuwen; en zij zullen stof op hun hoofden werpen, zij zullen zich wentelen in de as.

Ezechiël 27:20-30 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 27

This chapter contains a lamentation on Tyre; setting forth her former grandeur, riches, and commerce; her ruin and destruction; and the concern of others on that account. The prophet is bid to take up his lamentation concerning it, Eze 27:1,2, observing her situation and magnificence, of which she boasted, Eze 27:3,4, describing the excellency of her shipping and naval stores, Eze 27:5-7, declaring who were her mariners, pilots, and caulkers, Eze 27:8,9, her military men, Eze 27:10,11 her several merchants, and the things they traded in with her in her fairs and markets, Eze 27:12-25, then follows an account of her destruction, Eze 27:26,27, the lamentation of pilots and mariners because of it, Eze 27:28-32, and of the kings and inhabitants of the isles, and merchants of the people, Eze 27:33-36.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.