Ezechiël 29:7-17

7 Als zij u bij uw hand grepen, zo werdt gij gebroken, en spleet hun alle zijden; en als zij op u leunden, zo werdt gij verbroken, en liet alle lenden op zichzelven staan.
8 Daarom zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en Ik zal uit u mens en beest uitroeien.
9 En Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; omdat hij zegt: De rivier is mijn, en ik heb die gemaakt.
10 Daarom, zie, Ik wil aan u en aan uw rivier; en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van den toren van Syrene af, tot aan de landpale van Morenland.
11 Geen mensenvoet zal door hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan, en het zal veertig jaren onbewoond zijn.
12 Want Ik zal Egypteland stellen tot een verwoesting in het midden der verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der verwoeste steden, veertig jaren; en Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen.
13 Maar zo zegt de Heere HEERE: Ten einde van veertig jaren zal Ik de Egyptenaars vergaderen uit de volken, waarhenen zij verstrooid zijn geworden.
14 En Ik zal de gevangenis der Egyptenaren wenden, en hen wederbrengen in het land van Pathros, in het land huns koophandels; en aldaar zullen zij een nederig koninkrijk zijn.
15 En het zal nederiger zijn dan de andere koninkrijken, en zich niet meer verheffen boven de heidenen; want Ik zal hen verminderen, dat zij niet zullen heersen over de heidenen.
16 En het zal den huize Israels niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar henlieden omzien; maar zij zullen weten, dat Ik de Heere HEERE ben.
17 Voorts gebeurde het in het zeven en twintigste jaar, in de eerste maand, op den eersten der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

Ezechiël 29:7-17 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 29

This chapter contains a prophecy against Pharaoh king of Egypt; and of the destruction of the land of Egypt; and of the restoration of it after a certain time. The time of prophecy is noted, Eze 29:1, the order to prophesy against Pharaoh, who is described as a large fish, lying in his rivers, and boasting of them, Eze 29:2,3, his destruction and the manner of it, Eze 29:4,5, the reason of it, his treachery to the Jews, Eze 29:6,7, hence the whole land of Egypt is threatened with desolation, from one end to the other, so as to be uninhabited by man or beast for the space of forty years, Eze 29:8-14, but shall not arrive to their former glory as a kingdom, nor be any more the confidence of the house of Israel, Eze 29:15,16, then follows a prophecy seventeen years after this, showing the reason why Egypt was given to the king of Babylon, Eze 29:17-20, and the chapter is closed with a promise of happiness to Israel, Eze 29:21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.