Ezechiël 29:7

7 Als zij u bij uw hand grepen, zo werdt gij gebroken, en spleet hun alle zijden; en als zij op u leunden, zo werdt gij verbroken, en liet alle lenden op zichzelven staan.

Ezechiël 29:7 Meaning and Commentary

Ezekiel 29:7

When they took hold of thee by thy hand
When the Israelites entered into an alliance and confederacy with the Egyptians, called for their assistance according to treaty, and put their confidence in them: thou didst break and rend all their shoulder;
as a reed which a man puts under his armhole, and leans upon, and it breaks under him, the splinters run into the flesh up to the very shoulder, and tear the flesh to pieces; so, through Zedekiah's trusting to the king of Egypt, he rebelled against the king of Babylon, which brought on his ruin, and the destruction of his kingdom: and when they leaned upon thee thou brakest, and madest all their loins
to be at a stand;
when they put their confidence in the king of Egypt, and sent to him for help when besieged by the king of Babylon, and he failed them, they were obliged to raise up themselves, as a man is forced to do when his staff breaks under him, whose loins before were bowed, but now erects himself, and stands and walks as well as he can without it; so the Jews were forced to stand upon their own legs, and exert all the force they had, and make all the efforts they could against the king of Babylon, being left in the lurch by the king of Egypt; in which, though they were rightly served for their vain confidence and not trusting in the Lord, yet the treachery of the Egyptians was resented by him, as follows:

Ezechiël 29:7 In-Context

5 En Ik zal u verlaten in de woestijn, u en al den vis uwer rivieren; op het open veld zult gij vallen; gij zult niet verzameld noch vergaderd worden; aan het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels heb Ik u ter spijze gegeven.

6 En al de inwoners van Egypte zullen weten, dat Ik de HEERE ben, omdat zij den huize Israels een rietstaf geweest zijn.

7 Als zij u bij uw hand grepen, zo werdt gij gebroken, en spleet hun alle zijden; en als zij op u leunden, zo werdt gij verbroken, en liet alle lenden op zichzelven staan.

8 Daarom zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en Ik zal uit u mens en beest uitroeien.

9 En Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; omdat hij zegt: De rivier is mijn, en ik heb die gemaakt.