2 Samuël 16:5

5 Als nu de koning David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam was Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds voort, en vloekte.

2 Samuël 16:5 Meaning and Commentary

2 Samuel 16:5

And when King David came to Bahurim
The Targum is, Alemath, perhaps the same that is said to be a city of the Levites, given unto them out of the tribe of Benjamin, ( 1 Chronicles 6:60 ) for the man next described, who was of this place, was a Benjaminite, ( 2 Samuel 19:16 ) ; (See Gill on 2 Samuel 3:16); David was not yet come to the city itself, but into the neighbourhood of it, the fields adjacent to it: and

behold, thence came out a man of the family of Saul;
a descendant of a branch of his family, who had entertained a private grudge and secret enmity against David, to whom he imputed the fall of the family of Saul:

whose name [was] Shimei, the son of Gera:
which might be a name common in the tribe of Benjamin, one of Benjamin's sons being named Gera, ( Genesis 46:21 ) . Some say ^F19 he was the same with Nebat, the father of Jeroboam; but he was of the tribe of Ephraim, this of Benjamin:

he came forth, and cursed still as he came;
he came out of Bahurim, of which place he was, and all the way he came continued cursing David, until he came near unto him.

---

FOOTNOTES:

F19 Hieron. Trad. Helb. in 2. Reg. fol. 79. B.

2 Samuël 16:5 In-Context

3 Toen zeide de koning: Waar is dan de zoon uws heren? En Ziba zeide tot den koning: Zie, hij blijft te Jeruzalem, want hij zeide: Heden zal mij het huis Israels mijns vaders koninkrijk wedergeven.

4 Zo zeide de koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles wat Mefiboseth heeft. En Ziba zeide: Ik buig mij neder, laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer koning!

5 Als nu de koning David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam was Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds voort, en vloekte.

6 En hij wierp David met stenen, mitsgaders alle knechten van den koning David, hoewel al het volk en al de helden aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand waren.

7 Aldus nu zeide Simei in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des bloeds, en gij, Belials man!