2 Samuël 5:20

20 Toen kwam David te Baal-Perazim; en David sloeg hen aldaar, en zeide: De HEERE heeft mijn vijanden voor mijn aangezicht gescheurd, als een scheur der wateren; daarom noemde hij den naam derzelve plaats, Baal-Perazim.

2 Samuël 5:20 Meaning and Commentary

2 Samuel 5:20

And David came to Baalperazim
As it was after called, for here it has its name by anticipation, and whither the Philistines were come from the valley of Rephaim; see ( 1 Chronicles 14:11 ) ; which was at no great distance, the one being the hill, to which the other was the valley, computed to be about three miles from Jerusalem, in the way to Bethlehem ^F21, between which places were two hours' travels ^F23:

and David smote them there;
there a battle was fought, in which David had the victory assured him:

and said, the Lord hath broken forth upon mine enemies before me, as
the breach of waters;
as when waters, through their mighty force, break down the banks of rivers, and carry all before them; or as one breaks an earthen vessel full of water, so the Targum on ( 1 Chronicles 14:11 ) .

therefore he called the name of the place Baalperazim;
which signifies "the master of breaches", where the Philistines were broke in upon, and broken to pieces, of which God was the author, and which gave David the mastery over his enemies; the Targum renders it "the plain of breaches", and seems to take it to be the same with the valley of Rephaim; see ( 2 Samuel 5:22 ) .

---

FOOTNOTES:

F21 Bunting's Travels p. 138.
F23 Maundrell's Journey from Aleppo p. 87. ed. 7.

2 Samuël 5:20 In-Context

18 En de Filistijnen kwamen en verspreidden zich in het dal Refaim.

19 Zo vraagde David den HEERE, zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij ze in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zekerlijk in uw hand geven.

20 Toen kwam David te Baal-Perazim; en David sloeg hen aldaar, en zeide: De HEERE heeft mijn vijanden voor mijn aangezicht gescheurd, als een scheur der wateren; daarom noemde hij den naam derzelve plaats, Baal-Perazim.

21 En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op.

22 Daarna togen de Filistijnen weder op; en zij verspreidden zich in het dal Refaim.