Deuteronomium 1:26

26 Doch gij wildet niet optrekken; maar gij waart den mond des HEEREN uws Gods, wederspannig.

Deuteronomium 1:26 Meaning and Commentary

Deuteronomy 1:26

Notwithstanding, ye would not go up
And possess it, as the Lord had bid them, and Moses encouraged them to do, as well as Joshua and Caleb, who were two of the spies sent into it:

but rebelled against the commandment of the Lord your God;
disregarded the word of the Lord, and disobeyed his command, and thereby bitterly provoked him, which rebellion against him, their King and God, might well do.

Deuteronomium 1:26 In-Context

24 Die keerden zich, en togen op naar het gebergte, en kwamen tot het dal Eskol, en verspiedden datzelve.
25 En zij namen van de vrucht des lands in hun hand, en brachten ze tot ons af, en zeiden ons bescheid weder, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed.
26 Doch gij wildet niet optrekken; maar gij waart den mond des HEEREN uws Gods, wederspannig.
27 En gij murmureerdet in uw tenten, en zeidet: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij ons uit Egypteland uitgevoerd, opdat Hij ons levere in de hand der Amorieten, om ons te verdelgen.
28 Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot, en gesterkt tot in de hemel toe; ook hebben wij daar kinderen der Enakieten gezien.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.