Deuteronomium 11:31

31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven dat land, dat de HEERE, uw God, u geven zal; en gij zult het erfelijk bezitten, en daarin wonen.

Deuteronomium 11:31 Meaning and Commentary

Deuteronomy 11:31

For ye shall pass over Jordan, to go in to possess the land
Which the Lord your God giveth you
They were now near it, and by this they are assured they should pass over it, in order to take possession of the land God had given them, and which gift of his was a sufficient title to it:

and ye shall possess it, and dwell therein:
should not only take possession of it, but make their abode in it; they are assured hereby of continuance in it, on condition they obeyed the laws of God, as follows.

Deuteronomium 11:31 In-Context

29 En het zal geschieden, als u de HEERE, uw God, zal hebben ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; dan zult gij den zegen uitspreken op den berg Gerizim, en den vloek op den berg Ebal.
30 Zijn zij niet aan gene zijde van de Jordaan, achter den weg van den ondergang der zon, in het land der Kanaanieten, die in het vlakke veld wonen, tegenover Gilgal, bij de eikenbossen van More?
31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven dat land, dat de HEERE, uw God, u geven zal; en gij zult het erfelijk bezitten, en daarin wonen.
32 Neemt dan waar te doen al de inzettingen en de rechten, die ik u heden voorstel.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.