Deuteronomium 20:16

16 Maar van de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat adem heeft.

Deuteronomium 20:16 Meaning and Commentary

Deuteronomy 20:16

But of the cities of those people, which the Lord thy God doth
give thee for an inheritance
The cities of the seven nations, six of which are mentioned by name in the next verse:

thou shalt save alive nothing that breatheth;
the reason of this severity was because of their wickedness, the capital crimes and gross abominations they were guilty of, and for which they deserved to die; and on account whereof they were reserved to this destruction, when the measure of their iniquities was full, such as idolatry, incest, witchcraft, soothsaying, necromancy see ( Leviticus 18:3 Leviticus 18:24 Leviticus 18:25 Leviticus 18:27 ) ( 20:2-23 ) ( Deuteronomy 18:9-12 ) .

Deuteronomium 20:16 In-Context

14 Behalve de vrouwen, en de kinderkens, en de beesten, en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult gij voor u roven; en gij zult eten den buit uwer vijanden, dien u de HEERE, uw God, gegeven heeft.
15 Alzo zult gij aan alle steden doen, die zeer verre van u zijn, die niet zijn van de steden dezer volken.
16 Maar van de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat adem heeft.
17 Maar gij zult ze ganselijk verbannen: de Hethieten, en de Amorieten, en de Kanaanieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, gelijk als u de HEERE, uw God, geboden heeft;
18 Opdat zij ulieden niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben, en gij zondigt tegen den HEERE, uw God.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.