Deuteronomium 20:18

18 Opdat zij ulieden niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben, en gij zondigt tegen den HEERE, uw God.

Deuteronomium 20:18 Meaning and Commentary

Deuteronomy 20:18

That they teach you not to do after all their abominations,
&c.] This is another reason why they were to be utterly destroyed, not only because of the abominations which they committed, but to prevent the Israelites being taught by them to do the same; wherefore, as before observed from Jarchi, such as became proselytes were suffered to live among them, because there was no danger of idolatry from them, which even proselytes of the gate renounced; and though all other abominations are included, yet this is particularly respected, as appears from the following clause:

which they have done unto their gods;
to the honour of whom not only many superstitious rites and ceremonies were performed, and idolatrous actions committed, but acts of lewdness, and even unnatural uncleanness:

so should ye sin against the Lord your God;
a sin the most provoking to him, as the sin of idolatry was; and cause his anger to rise to such a degree, as to suffer them to be carried captive from the land he gave them to inherit; and which afterwards, was the case, and that through learning the manners and customs of these people; see ( Psalms 106:34-42 ) .

Deuteronomium 20:18 In-Context

16 Maar van de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat adem heeft.

17 Maar gij zult ze ganselijk verbannen: de Hethieten, en de Amorieten, en de Kanaanieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, gelijk als u de HEERE, uw God, geboden heeft;

18 Opdat zij ulieden niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben, en gij zondigt tegen den HEERE, uw God.

19 Wanneer gij een stad vele dagen zult belegeren, strijdende tegen haar, om die in te nemen, zo zult gij haar geboomte niet verderven, de bijl daaraan drijvende; want gij zult daarvan eten; daarom zult gij dat niet afhouwen (want het geboomte van het veld is des mensen spijze), opdat het voor uw aangezicht kome tot een bolwerk.

20 Maar het geboomte, hetwelk gij kennen zult, dat het geen geboomte ter spijze is, dat zult gij verderven en afhouwen; en gij zult een bolwerk bouwen tegen deze stad, dewelke tegen u krijg voert, totdat zij ten onderga.