Exodus 7:4

4 Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels, uit Egypteland, door grote gerichten.

Exodus 7:4 Meaning and Commentary

Exodus 7:4

But Pharaoh shall not hearken unto you
Regard not what they said, nor answer the demand they made, or obey the command of God delivered by them to him: this the Lord apprised them of, that they might not be discouraged, and conclude their labour would be in vain, their attempts fruitless, and they should never gain their point, but spend their time, and expose themselves to danger to no purpose: that I may lay mine hand upon Egypt;
the inhabitants of Egypt, smiting them with one plague after another, and particularly with the last, slaying their firstborn; every plague was a stroke of his hand, and an effect of his mighty power and vengeance, and more especially that: and bring forth mine armies;
the children of Israel consisting of 600,000 men, besides women and children, ( Exodus 12:37 ) which, divided into twelve tribes, made twelve fine armies, 50,000 men in a tribe or army upon an average: and my people the children of Israel out of the land of Egypt;
the word "and" need not be supplied; if any supplement is necessary, the word "even" would be better, since this clause is added by way of explanation, showing who are meant by the armies of the Lord, his people to be brought out: by great judgments;
inflicted upon the Egyptians.

Exodus 7:4 In-Context

2 Gij zult spreken alles, wat Ik u gebieden zal; en Aaron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen Israels uit zijn land trekken laat.

3 Doch Ik zal Farao's hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen.

4 Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels, uit Egypteland, door grote gerichten.

5 Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrekke, en de kinderen Israels uit het midden van hen uitleide.

6 Toen deed Mozes en Aaron, als hun de HEERE geboden had, alzo deden zij.