Ezra 8:21

21 Toen riep ik aldaar een vasten uit aan de rivier Ahava, opdat wij ons verootmoedigden voor het aangezicht onzes Gods, om van Hem te verzoeken een rechten weg, voor ons, en voor onze kinderkens, en voor al onze have.

Ezra 8:21 Meaning and Commentary

Ezra 8:21

Then I proclaimed a fast there, at the river Ahava
After the messengers to Iddo were returned with those they brought with them:

that we might afflict ourselves before our God;
humble themselves before him for their sins, confess them, and declare their repentance of them, and ask forgiveness for them:

to seek of him a right way for us;
to take from thence towards Jerusalem, to be directed by him in it: either by a prophet, or by a vision in a dream, as Eben Ezra; or rather by the guidance of his providence; this they sought in prayer by the river side, where it had been usual with them, and since has been, to perform religious exercises, see ( Ezekiel 1:1 ) ( 3:15 ) ( Acts 16:13 ) , hence Tertullian F26 calls the prayers of the Jews "orationes littorales"; they sought not so much which was the shortest and easiest way for them to travel in, as which was the safest:

and for our little ones and for all our substance;
for the safe conveyance of them; this shows, that though males only are numbered, as before, yet they had their wives and children with them; for little ones cannot be supposed without women to take care of them.


FOOTNOTES:

F26 Ad nationes, l. 1. c. 13. Vid. lib. de jejuniis, c. 16.

Ezra 8:21 In-Context

19 En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen van Merari, met zijn broederen, en hun zonen, twintig;
20 En van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste der Levieten gegeven hadden, tweehonderd en twintig Nethinim, die allen bij namen genoemd werden.
21 Toen riep ik aldaar een vasten uit aan de rivier Ahava, opdat wij ons verootmoedigden voor het aangezicht onzes Gods, om van Hem te verzoeken een rechten weg, voor ons, en voor onze kinderkens, en voor al onze have.
22 Want ik schaamde mij van den koning een heir en ruiters te begeren, om ons te helpen van den vijand, op den weg; omdat wij tot den koning hadden gesproken, zeggende: De hand onzes Gods is ten goede over allen, die Hem zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn over allen, die Hem verlaten.
23 Alzo vastten wij; en verzochten zulks van onzen God; en Hij liet zich van ons verbidden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.