Jeremia 14:13

13 Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! zie, die profeten zeggen hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger hebben; maar Ik zal u een gewissen vrede geven in deze plaats.

Jeremia 14:13 Meaning and Commentary

Jeremiah 14:13

Then said I, Ah, Lord God!
&c.] Being grieved at heart for the people, because he was forbid to pray for them, and because the Lord had resolved on the ruin of them; and the rather he pitied them, because they were deceived by the false prophets, and therefore he tries to excuse them, and lay the blame upon them, as follows: behold, the prophets say unto them;
that is, the false prophets, as the Targum; Jeremiah does not call them so, being willing to make the best of it: ye shall not see the sword;
the sword of the enemy drawn in your country, or fall by it: neither shall ye have famine;
by which it appears, that it was not yet come, only foretold; the contrary to which is here affirmed: but I will give you assured peace in this place;
so they spoke as from the Lord, and in his name, with all the confidence imaginable; assuring the people that they should have peace and prosperity, and be in the utmost safety in Jerusalem; and that neither famine nor sword would come to them, nor in the least hurt them. In the Hebrew text it is, "peace of truth" ^F12; that is, true peace, firm and lasting. The Septuagint render it "peace and truth"; see ( Isaiah 39:8 ) .

---

FOOTNOTES:

F12 (tma Mwlv) "pacem veritatis", Montanus, Schmidt.

Jeremia 14:13 In-Context

11 Wijders zeide de HEERE tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede.

12 Ofschoon zij vasten, Ik zal naar hun geschrei niet horen, en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben; maar door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie zal Ik hen verteren.

13 Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! zie, die profeten zeggen hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger hebben; maar Ik zal u een gewissen vrede geven in deze plaats.

14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging, en nietigheid, en bedriegerij huns harten.

15 Daarom zegt de HEERE alzo: Aangaande de profeten, die in Mijn Naam profeteren, daar Ik hen niet gezonden heb, en zij dan nog zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit land zijn; diezelve profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden.