Jeremia 14:12

12 Ofschoon zij vasten, Ik zal naar hun geschrei niet horen, en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben; maar door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie zal Ik hen verteren.

Jeremia 14:12 Meaning and Commentary

Jeremiah 14:12

When they fast, I will not hear their cry
Or, "though they fast" F11; very probably on account of the want of rain, and the dearth or famine, a fast was proclaimed; see ( Jeremiah 36:9 ) , when they prayed and cried aloud, and made a great noise; but their prayers being hypocritical, and not arising from a pure heart, or offered up in faith and love, were not heard and accepted by the Lord: and when they offer burnt offerings and an oblation;
or a meat or bread offering, which went along with the burnt offering; thinking by those outward things to atone for their sins, without true repentance for them, or faith in the atoning sacrifice of Christ: I will not accept them;
neither their offerings, nor their persons: but I will consume them by the sword, and by the famine, and by the
pestilence;
the Lord not only determines the continuance of the famine, notwithstanding the prayers of the prophet; but adds two other judgments, the sword and pestilence, by which he was resolved to consume them; and therefore it was to no purpose to pray to him on their behalf, he was inexorable.


FOOTNOTES:

F11 (wmuy yk) "quamvis jejunant", Gataker.

Jeremia 14:12 In-Context

10 Alzo zegt de HEERE van dit volk: Zij hebben zo liefgehad te zwerven, zij hebben hun voeten niet bedwongen; daarom heeft de HEERE geen welgevallen aan hen, nu zal Hij hunner ongerechtigheden gedenken, en hun zonden bezoeken.
11 Wijders zeide de HEERE tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede.
12 Ofschoon zij vasten, Ik zal naar hun geschrei niet horen, en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben; maar door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie zal Ik hen verteren.
13 Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! zie, die profeten zeggen hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger hebben; maar Ik zal u een gewissen vrede geven in deze plaats.
14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging, en nietigheid, en bedriegerij huns harten.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.