Jeremia 2:6

6 En zeiden niet: Waar is de HEERE, Die ons opvoerde uit Egypteland, Die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw des doods, in een land, waar niemand doorging, en waar geen mens woonde?

Jeremia 2:6 Meaning and Commentary

Jeremiah 2:6

Neither said they, where is the Lord?
&c.] They did not ask after him, nor seek his face and favour, nor worship him, nor took any notice of the blessings he bestowed upon them: that brought us up out of the land of Egypt?
by means of Moses the deliverer, with a mighty hand, and outstretched arm; for, though Moses was the instrument, God was the efficient cause of the deliverance; the favour was his, and the glory of it ought to have been given to him: that led us through the wilderness;
of "Shur", or of "Sin", the desert of Arabia, ( Exodus 15:22 ) ( 16:1 ) and a dreadful and terrible one it was: through a land of deserts and of pits, through a land of drought, and
of the shadow of death;
where were scorpions, fiery serpents, drought, and no water, and so very dangerous as well as uncomfortable travelling; and yet through all this they were led, and wonderfully supplied and preserved; through a land that no man passed through, and where no man dwelt;
there was no passenger in it, nor inhabitants on it, so that there were none to relieve them; whence it appears, that all their supply, support, and preservation, were from the Lord. The Jews F25 interpret this of the first man Adam, after this manner, ``all land, concerning which the first man decreed that it should be inhabited, it is inhabited; and all land, concerning which he did not decree it should be inhabited, it is not inhabited; and such they suggest was this wilderness;'' see ( Deuteronomy 8:15 ) .


FOOTNOTES:

F25 T. Bab. Beracot, fol. 31. 1. & Sota, fol. 46. 2.

Jeremia 2:6 In-Context

4 Hoort des HEEREN woord, gij huis van Jakob, en alle geslachten van het huis Israels!
5 Zo zegt de HEERE: Wat voor onrecht hebben uw vaders aan Mij gevonden, dat zij verre van Mij geweken zijn, en hebben de ijdelheid nagewandeld, en zij zijn ijdel geworden?
6 En zeiden niet: Waar is de HEERE, Die ons opvoerde uit Egypteland, Die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw des doods, in een land, waar niemand doorging, en waar geen mens woonde?
7 En Ik bracht u in een vruchtbaar land, om de vrucht van hetzelve en het goede er van te eten; maar toen gij daarin kwaamt, verontreinigdet gij Mijn land, en steldet Mijn erfenis tot een gruwel.
8 De priesters zeiden niet: Waar is de HEERE? en die de wet handelden, kenden Mij niet; en de herders overtraden tegen Mij; en de profeten profeteerden door Baal, en wandelden naar dingen, die geen nut doen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.