Jeremia 27:9

9 Gijlieden dan, hoort niet naar uw profeten, en naar uw waarzeggers, en naar uw dromers, en naar uw guichelaars, en naar uw tovenaars, dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen.

Jeremia 27:9 Meaning and Commentary

Jeremiah 27:9

Therefore hearken not ye to your prophets
False prophets, as the Targum. These words are not directed to the Jews, but are a continuation of what the messengers of the nations should say to their masters from the God of Israel, by the mouth of his prophet; for they had their prophets as well as the Jews; as the prophets of Baal, and others: nor to your diviners;
or soothsayers; such an one as was Balaam: nor to your dreamers;
or "dreams"; such as they had themselves, and laid great stress upon; or to those who pretended to interpret them to them: nor to your enchanters;
or stargazers; astrologers, who pretended by the position of the stars to foretell what would come to pass: nor to your sorcerers;
or wizards, or necromancers; who, by unlawful methods, pretended to acquire knowledge of future things: which speak unto you, saying, ye shall not serve the king of Babylon;
meaning, either that they ought not to become tributary to him; or they should not be brought into subjection by him: and so were stirred up to oppose him, and not submit to him.

Jeremia 27:9 In-Context

7 En alle volken zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen.

8 En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk, dat hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zal dienen, en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve volk zal Ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie, totdat Ik ze zal verteerd hebben door zijn hand.

9 Gijlieden dan, hoort niet naar uw profeten, en naar uw waarzeggers, en naar uw dromers, en naar uw guichelaars, en naar uw tovenaars, dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen.

10 Want zij profeteren u valsheid, om u verre uit uw land te brengen, en dat Ik u uitstote, en gij omkomt.

11 Maar het volk, dat zijn hals zal brengen onder het juk des konings van Babel, en hem dienen, datzelve zal Ik in zijn land laten, spreekt de HEERE, en het zal dat bouwen en daarin wonen.