Johannes 13:11

11 Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein.

Johannes 13:11 Meaning and Commentary

John 13:11

For he knew who should betray him
That is, Jesus, as Beza's ancient copy, and the Syriac and Persic versions read. This he knew from the beginning; not only from the beginning of his ministry, when he chose his twelve apostles, but from the beginning of time, yea, from everlasting; this being fixed by the determinate counsel of God, which he, as the omniscient God, was privy to: he knew what preparations were making, and how things were then working, in order to bring it about; he knew that Satan had already put it into Judas's heart, and that he had consented to it;

therefore, said he, ye are not all clean:
he does not mention his name, though he could have done so, it not being as yet proper to make so full a discovery of him, before the matter was ripe for execution; and also to put all the disciples upon examination of themselves.

Johannes 13:11 In-Context

9 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd.

10 Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node, dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen.

11 Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein.

12 Als Hij dan hun voeten gewassen, en Zijn klederen genomen had, zat Hij wederom aan, en zeide tot hen: Verstaat gij, wat Ik ulieden gedaan heb?

13 Gij heet Mij Meester en Heere; en gij zegt wel, want Ik ben het.