Zacharia 11:11

11 Dus werd het te dien dage vernietigd, en alzo hebben de ellendigen onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des HEEREN woord was.

Zacharia 11:11 Meaning and Commentary

Zechariah 11:11

And it was broken in that day
In right, the day Christ died; apparently, when the Gospel, the substance of it, was removed; and, in fact, at the time of Jerusalem's destruction: and so the poor of the flock; (See Gill on Zechariah 11:7): that waited upon me;
as servants on their masters; as clients on their patron; as beggars at the door for alms; as attendants on the worship of God, for the manifestations of himself, for the performance of promises, and for answers of prayer: or "observed me" ^F8; what he said and did, his word, and his ordinances; what he abolished, and what he instituted: knew that it [was] the word of the Lord;
either that Christ the Shepherd was the essential Word of the Lord; or that the prophecies concerning the destruction of the Jews, their civil and ecclesiastical state, were the word and decree of God now fulfilled; or that the Gospel taken from them is the word of the Lord, which he is the author of; his grace is the matter and substance of; and which he speaks by his ministers; and may be known by the matter and efficacy of it; by the refreshment and comfort it gives; by its leading souls to Christ; and by the harmony, agreement, and uniformity of its doctrines.

---

FOOTNOTES:

F8 (yta Myrmvh) "qui observabant me", Burkius.

Zacharia 11:11 In-Context

9 En ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden.

10 En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID, en ik verbrak denzelven, te niet doende mijn verbond, hetwelk ik met al deze volken gemaakt had.

11 Dus werd het te dien dage vernietigd, en alzo hebben de ellendigen onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des HEEREN woord was.

12 Want ik had tot henlieden gezegd: Indien het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen.

13 Doch de HEERE zeide tot mij: Werp ze henen voor den pottenbakker: een heerlijken prijs, dien ik waard geacht ben geweest van hen! En ik nam die dertig zilverlingen, en wierp ze in het huis des HEEREN, voor den pottenbakker.