1 Koningen 22:34-44

34 Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot zijn voerman: Keer uw hand, en voer mij uit het leger, want ik ben zeer verwond.
35 En de strijd nam op denzelven dag toe, en de koning werd met den wagen staande gehouden tegenover de Syriers; maar hij stierf des avonds, en het bloed der wonde vloeide in den bak des wagens.
36 En er ging een uitroeping door het heirleger, als de zon onderging, zeggende: Een ieder kere naar zijn stad, en een ieder naar zijn land!
37 Alzo stierf de koning, en werd naar Samaria gebracht; en zij begroeven den koning te Samaria.
38 Als men nu den wagen in den vijver van Samaria spoelde, lekten de honden zijn bloed, waar de hoeren wiesen, naar het woord des HEEREN,, dat Hij gesproken had.
39 Het overige nu der geschiedenissen van Achab, en al wat hij gedaan heeft, en het elpenbenen huis, dat hij gebouwd heeft, en al de steden, die hij gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel?
40 Alzo ontsliep Achab met zijn vaderen; en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn plaats.
41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda, in het vierde jaar van Achab, den koning van Israel.
42 Josafat was vijf en dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi.
43 En hij wandelde in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des HEEREN.
44 Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten.

1 Koningen 22:34-44 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 1 KINGS 22

This chapter relates, that after three years' peace with the king of Syria, Ahab was inclined to go to war with him, to take Ramothgilead out of his hands; and he drew in Jehoshaphat, king of Judah, to join him in it, 1Ki 22:1-4, but before they went into it, they took advice, Ahab of his four hundred prophets, which Jehoshaphat not being satisfied with, a true prophet of the Lord, Micahah, was sent for, 1Ki 22:5-14 who, when he came, jeered Ahab with what his prophets had said to him; intimated that he should be killed, and explained it to him how he came to be deceived by his prophets, 1Ki 22:15-23 upon which he was smitten on the cheek by Zedekiah, one of the false prophets, and imprisoned by the order of Ahab, 1Ki 22:24-28, after which the two kings went to the battle, and Jehoshaphat was in great danger of his life; but Ahab was wounded, and died, 1Ki 22:29-40, and the chapter is concluded with an account of the reign of Jehoshaphat king of Judah, 1Ki 22:41-50, and of Ahaziah king of Israel, 1Ki 22:51-53.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.