Deuteronomium 33:17-27

17 Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen zijns osses, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken te zamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tien duizenden van Efraim, en dezen zijn de duizenden van Manasse!
18 En van Zebulon zeide hij: Verheug u, Zebulon! over uw uittocht, en Issaschar! over uw hutten.
19 Zij zullen de volken tot den berg roepen; daar zullen zij offeranden der gerechtigheid offeren; want zij zullen den overvloed der zeeen zuigen, en de bedekte verborgen dingen des zands.
20 En van Gad zeide hij: Gezegend zij, die aan Gad ruimte maakt! hij woont als een oude leeuw, en verscheurt den arm, ja ook den schedel.
21 En hij heeft zich van het eerste voorzien, omdat hij aldaar in het deel des wetgevers bedekt was; daarom kwam hij met de hoofden des volks; hij verrichtte de gerechtigheid des HEEREN, en zijn gerichten met Israel.
22 En van Dan zeide hij: Dan is een jonge leeuw; hij zal als uit Bazan voortspringen.
23 En van Nafthali zeide hij: O Nafthali! wees verzadigd van de goedgunstigheid, en vol van den zegen des HEEREN; bezit erfelijk het westen en het zuiden.
24 En van Aser zeide hij: Aser zij gezegend met zonen; hij zij zijn broederen aangenaam, en dope zijn voet in olie.
25 Ijzer en koper zal onder uw schoen zijn; en uw sterkte gelijk uw dagen!
26 Niemand is er gelijk God, o Jeschurun! Die op den hemel vaart tot uw hulp, en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken.
27 De eeuwige God zij u een woning, en van onder eeuwige armen; en Hij verdrijve den vijand voor uw aangezicht, en zegge: Verdelg!

Deuteronomium 33:17-27 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 33

This chapter relates the blessings Moses pronounced upon the people of Israel a little before his death; first, in general, on account of their having a law given them in so glorious a manner, De 33:1-5; then, in particular, each of the tribes distinctly is blessed, Reuben, De 33:6; Judah, De 33:7; Levi, De 33:8-11; Benjamin, De 33:12; Joseph, De 33:13-17; Zebulun and Issachar, De 33:18,19; Gad, De 33:20,21; Dan, De 33:22; Naphtali, De 33:23; Asher, De 33:24,25; and the chapter is concluded with some strong intimations of what God was unto the people of Israel in general, and of what he had done and would do for them; all which are expressive of their great happiness, De 33:26-29.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.