Jozua 4:1-6

1 Het geschiedde nu, toen al het volk geeindigd had over de Jordaan te trekken, dat de HEERE tot Jozua sprak, zeggende:
2 Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam een man.
3 En gebiedt hun, zeggende: Neemt voor ulieden op, van hier uit het midden van de Jordaan, uit de standplaats van de voeten der priesteren, en bereidt twaalf stenen, en brengt ze met ulieden over, en stelt ze in het nachtleger, waar gij dezen nacht zult vernachten.
4 Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen bestellen van de kinderen Israels, uit elken stam een man.
5 En Jozua zeide tot hen: Gaat over voor de ark des HEEREN, uws Gods, midden in de Jordaan; en heft u een ieder een steen op zijn schouder, naar het getal der stammen van de kinderen Israels;
6 Opdat dit een teken zij onder ulieden; wanneer uw kinderen morgen vragen zullen, zeggende: Wat zijn u deze stenen?

Jozua 4:1-6 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOSHUA 4

This chapter relates an order, that is men, should take twelve stones out of the midst of Jordan, and carry them to the first place they lodged at as a memorial of their passage over it, Jos 4:1-8; and how Joshua set up twelve other stones in the river itself, Jos 4:9; and how many of the tribes of Reuben, Gad, and Manasseh, went before the Israelites when they passed over, Jos 4:10-14; which being done, the priests were ordered to come out of Jordan, when the waters returned to their place, Jos 4:15-18; The time when this miracle was wrought is observed, Jos 4:19; and an account is given of Joshua's pitching the twelve stones taken out of Jordan in Gilgal, and the use they were to be of in future time, Jos 4:20-24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.