Psalmen 142:2-7

2 Ik riep met mijn stem tot den HEERE; ik smeekte tot den HEERE met mijn stem.
3 Ik stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht; ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid.
4 Als mijn geest in mij overstelpt was, zo hebt Gij mijn pad gekend. Zij hebben mij een strik verborgen op den weg, dien ik gaan zou.
5 Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel.
6 Tot U riep ik, o HEERE! ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land der levenden.
7 Let op mijn geschrei, want ik ben zeer uitgeteerd; red mij van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik. [ (Psalms 142:8) Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen zullen mij omringen, wanneer Gij wel bij mij zult gedaan hebben. ]

Psalmen 142:2-7 Meaning and Commentary

Maschil of David; A Prayer when he was in the cave. Of the word "maschil," See Gill on "Ps 32:1," title. This psalm is called a prayer, as some others are, the ninetieth and hundred second psalms: and was composed by David when either in the cave of Adullam, 1 Samuel 22:1; or rather in the cave at Engedi, where he cut off Saul's skirt, 1 Samuel 24:3; as Jarchi and Kimchi think. The psalm represents the troubles of David, and of the Messiah his antitype, and is applicable to the church of God, or to any particular soul when in distress.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.