1
Een droge bete, en rust daarbij, is beter, dan een huis vol van geslachte beesten met twist.
2
Een verstandig knecht zal heersen over een zoon, die beschaamd maakt, en in het midden der broederen zal hij erfenis delen.
3
De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud; maar de HEERE proeft de harten.
4
De boosdoener merkt op de ongerechtige lip; een leugenaar neigt het oor tot de verkeerde tong.
5
Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn.
6
De kroon de ouden zijn de kindskinderen, en der kinderen sieraad zijn hun vaderen.
7
Een voortreffelijke lip past een dwaze niet, veelmin een prins een leugenachtige lip.
8
Het geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente; waarhenen het zich zal wenden, zal het wel gedijen.