4
Ik zal U loven onder de volken, o HEERE! en ik zal U psalmzingen onder de natien.
5
Want Uw goedertierenheid is groot tot boven de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken.
6
Verhef U, o God! boven de hemelen, en Uw eer over de ganse aarde.
7
Opdat Uw beminden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand, en verhoor ons.
8
God heeft gesproken in Zijn heiligdom, dies zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten.
9
Gilead is mijn, Manasse is mijn, en Efraim is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.
10
Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen; over Palestina zal ik juichen.
11
Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
12
Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en Die niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten?
13
Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid; want des mensen heil is ijdelheid. [ (Psalms 108:14) In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden. ]