Ruth 2:8-16

8 Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet, om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden.
9 Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben.
10 Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?
11 En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt, na de dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet.
12 De HEERE vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israels, onder wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen!
13 En zij zeide: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet ben, gelijk een uwer dienstmaagden.
14 Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde haar geroost koren, en zij at, en werd verzadigd, en hield over.
15 Als zij nu opstond, om op te lezen, zo gebood Boaz zijn jongens, zeggende: Laat haar ook tussen de garven oplezen, en beschaamt haar niet.
16 Ja, laat ook allengskens van de handvollen voor haar wat vallen, en laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft haar niet.

Images for Ruth 2:8-16

Ruth 2:8-16 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO RUTH 2

In this chapter we have an account of Ruth's gleaning corn in the fields of Boaz, a relation of Naomi, Ru 2:1-3, and of Boaz coming to his reapers, whom he saluted in a very kind manner; and observing a woman gleaning after them, inquired of them who she was, and they informed him, Ru 2:4-9, upon which he addressed himself to her, and gave her leave to glean in his field, and desired her to go nowhere else, and bid her eat and drink with his servants, Ru 2:8-14 and gave directions to his servants to let her glean, and to let fall some of the handfuls on purpose, that she might gather them up, Ru 2:15-17 and then an account is given of her returning to her mother-in-law with her gleanings, to whom she related where she had gleaned, who was owner of the field, and what he had said to her, upon which Naomi gave her advice, Ru 2:18-23.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.