Ruth 2:9

9 Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben.

Ruth 2:9 Meaning and Commentary

Ruth 2:9

Let thine eyes be upon the field that they do reap, and go thou
after them
And gather up the loose ears of corn dropped and left by them:

have I not charged the young men that they shall not touch thee?
do her no hurt, or offer any incivility or rudeness to her, or even play any wanton tricks with her, as is too common with young persons in the fields at harvest time. This charge he now gave in her hearing, or however suggests that he would, and therefore she might depend upon it she should have no molestation nor any affront given her:

and when thou art athirst:
as at such a season of the year, and in the field at such work, and in those hot countries, was frequently the case:

go unto the vessels, and drink of that which the young men have drawn;
which they had fetched from wells and fountains in or near the city, and had put into bottles, pitchers for the use of the reapers and gatherers; we read of the well of Bethlehem, ( 2 Samuel 23:15 ) now she is ordered to go to these vessels, and drink when she pleased, without asking leave of any; and Boaz no doubt gave it in charge to his young men not to hinder her.

Ruth 2:9 In-Context

7 En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren bij de garven verzamelen, achter de maaiers; zo is zij gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig.
8 Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet, om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden.
9 Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben.
10 Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?
11 En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt, na de dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.