Daniël 2:32-43

32 Het hoofd van dit beeld was van goed goud; zijn borst en zijn armen van zilver; zijn buik en zijn dijen van koper;
33 Zijn schenkelen van ijzer; zijn voeten eensdeels van ijzer, en eensdeels van leem.
34 Dit zaagt gij, totdat er een steen afgehouwen werd zonder handen, die sloeg dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem, en vermaalde ze.
35 Toen werden te zamen vermaald het ijzer, leem, koper, zilver en goud, en zij werden gelijk kaf van de dorsvloeren des zomers, en de wind nam ze weg, en er werd geen plaats voor dezelve gevonden; maar de steen, die het beeld geslagen heeft, werd tot een groten berg, alzo dat hij de gehele aarde vervulde.
36 Dit is de droom; zijn uitlegging nu zullen wij voor de koning zeggen.
37 Gij, o koning! zijt een koning der koningen; want de God des hemels heeft u een koninkrijk, macht, en sterkte, en eer gegeven;
38 En overal, waar mensenkinderen wonen, heeft Hij de beesten des velds en de vogelen des hemels in uw hand gegeven; en Hij heeft u gesteld tot een heerser over al dezelve; gij zijt dat gouden hoofd.
39 En na u zal een ander koninkrijk opstaan, lager dan het uwe; daarna een ander, het derde koninkrijk van koper, hetwelk heersen zal over de gehele aarde.
40 En het vierde koninkrijk zal hard zijn, gelijk ijzer; aangezien het ijzer alles vermaalt en verzwakt; gelijk nu het ijzer, dat zulks alles verbreekt, alzo zal het vermalen en verbreken.
41 En dat gij gezien hebt de voeten en de tenen, ten dele van pottenbakkersleem, en ten dele van ijzer, dat zal een gedeeld koninkrijk zijn, doch daar zal van des ijzers vastigheid in zijn, ten welken aanzien gij gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem;
42 En de tenen der voeten, ten dele ijzer, en ten dele leem; dat koninkrijk zal ten dele hard zijn, en ten dele broos.
43 En dat gij gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem, zij zullen zich wel door menselijk zaad vermengen, maar zij zullen de een aan den ander niet hechten, gelijk als zich ijzer met leem niet vermengt.

Daniël 2:32-43 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DANIAL 2

The subject of this chapter is a dream which Nebuchadnezzar had dreamed, but had forgot; upon which he calls his magicians and astrologers together, to tell him it, and the interpretation of it; threatening them with death if they did not, and promising them great rewards and honour if they did, Da 2:1-6, they urge the unreasonableness of the demand, and the impossibility of the thing; which so highly incensed the king, that he ordered their immediate destruction, Da 2:7-13, Daniel and his companions being in danger, he goes in to the king, and desires time, and he would show him what he had dreamed; which being granted, he spent it in prayer to God, Da 2:14-18, and the thing being revealed to him, he gave thanks to God, Da 2:19-23, and being introduced to the king, he both told him his dream, and the interpretation of it; which concerned the four monarchies of the world, and the everlasting kingdom of the Messiah, Da 2:24-45, upon which he was highly honoured, and greatly promoted by the king, Da 2:46-49.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.