6
En gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting.
7
Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende:
8
Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;
9
Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn.
10
En als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat.
11
Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens.
12
Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden tot Hem: Weet Gij wel, dat de Farizeen deze rede horende, geergerd zijn geweest?
13
Maar Hij, antwoordende zeide: Alle plant, die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.
14
Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen.
15
En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis.
16
Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetende?