Statenvertaling (Dutch) SVV
New International Version NIV
1 Het geschiedde nu, toen al het volk geeindigd had over de Jordaan te trekken, dat de HEERE tot Jozua sprak, zeggende:
1
When the whole nation had finished crossing the Jordan, the LORD said to Joshua,
2 Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam een man.
2
“Choose twelve men from among the people, one from each tribe,
3 En gebiedt hun, zeggende: Neemt voor ulieden op, van hier uit het midden van de Jordaan, uit de standplaats van de voeten der priesteren, en bereidt twaalf stenen, en brengt ze met ulieden over, en stelt ze in het nachtleger, waar gij dezen nacht zult vernachten.
3
and tell them to take up twelve stones from the middle of the Jordan, from right where the priests are standing, and carry them over with you and put them down at the place where you stay tonight.”
4 Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen bestellen van de kinderen Israels, uit elken stam een man.
4
So Joshua called together the twelve men he had appointed from the Israelites, one from each tribe,
5 En Jozua zeide tot hen: Gaat over voor de ark des HEEREN, uws Gods, midden in de Jordaan; en heft u een ieder een steen op zijn schouder, naar het getal der stammen van de kinderen Israels;
5
and said to them, “Go over before the ark of the LORD your God into the middle of the Jordan. Each of you is to take up a stone on his shoulder, according to the number of the tribes of the Israelites,
6 Opdat dit een teken zij onder ulieden; wanneer uw kinderen morgen vragen zullen, zeggende: Wat zijn u deze stenen?
6
to serve as a sign among you. In the future, when your children ask you, ‘What do these stones mean?’
7 Zo zult gij tot hen zeggen: Omdat de wateren van de Jordaan zijn afgesneden geweest voor de ark des verbonds des HEEREN; als zij toog door de Jordaan, werden de wateren van de Jordaan afgesneden; zo zullen deze stenen den kinderen Israels ter gedachtenis zijn tot in eeuwigheid.
7
tell them that the flow of the Jordan was cut off before the ark of the covenant of the LORD. When it crossed the Jordan, the waters of the Jordan were cut off. These stones are to be a memorial to the people of Israel forever.”
8 De kinderen Israels nu deden alzo, gelijk als Jozua geboden had; en zij namen twaalf stenen op midden uit de Jordaan, gelijk als de HEERE tot Jozua gesproken had, naar het getal der stammen van de kinderen Israels; en zij brachten ze met zich over naar het nachtleger, en stelden ze aldaar.
8
So the Israelites did as Joshua commanded them. They took twelve stones from the middle of the Jordan, according to the number of the tribes of the Israelites, as the LORD had told Joshua; and they carried them over with them to their camp, where they put them down.
9 Jozua richtte ook twaalf stenen op, midden in de Jordaan, ter standplaats van de voeten der priesteren, die de ark des verbonds droegen; en zij zijn daar tot op dezen dag.
9
Joshua set up the twelve stones that had been in the middle of the Jordan at the spot where the priests who carried the ark of the covenant had stood. And they are there to this day.
10 De priesters nu, die de ark droegen, stonden midden in de Jordaan, totdat alle ding volbracht was, hetwelk de HEERE Jozua geboden had het volk aan te zeggen, naar al wat Mozes Jozua geboden had. En het volk haastte, en het trok over.
10
Now the priests who carried the ark remained standing in the middle of the Jordan until everything the LORD had commanded Joshua was done by the people, just as Moses had directed Joshua. The people hurried over,
11 En het geschiedde, als al het volk geeindigd had over te gaan, toen ging de ark des HEEREN over, en de priesters voor het aangezicht des volks.
11
and as soon as all of them had crossed, the ark of the LORD and the priests came to the other side while the people watched.
12 En de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, mitsgaders de halve stam van Manasse, trokken gewapend voor het aangezicht der kinderen Israels, gelijk als Mozes tot hen gesproken had.
12
The men of Reuben, Gad and the half-tribe of Manasseh crossed over, ready for battle, in front of the Israelites, as Moses had directed them.
13 Omtrent veertig duizend toegeruste krijgsmannen trokken er voor het aangezicht des HEEREN ten strijde, naar de vlakke velden van Jericho.
13
About forty thousand armed for battle crossed over before the LORD to the plains of Jericho for war.
14 Te dienzelven dage maakte de HEERE Jozua groot voor de ogen van het ganse Israel; en zij vreesden hem, gelijk als zij Mozes gevreesd hadden, al de dagen zijns levens.
14
That day the LORD exalted Joshua in the sight of all Israel; and they stood in awe of him all the days of his life, just as they had stood in awe of Moses.
15 De HEERE dan sprak tot Jozua, zeggende:
15
Then the LORD said to Joshua,
16 Gebied den priesteren, die de ark der getuigenis dragen, dat zij uit de Jordaan opklimmen.
16
“Command the priests carrying the ark of the covenant law to come up out of the Jordan.”
17 Toen gebood Jozua den priesteren, zeggende: Klimt op uit de Jordaan.
17
So Joshua commanded the priests, “Come up out of the Jordan.”
18 En het geschiedde, toen de priesters, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, uit het midden van de Jordaan opgeklommen waren, en de voetzolen der priesteren afgetrokken waren tot op het droge; zo keerden de wateren van de Jordaan weder in hun plaats, en gingen als gisteren en eergisteren aan al haar oevers.
18
And the priests came up out of the river carrying the ark of the covenant of the LORD. No sooner had they set their feet on the dry ground than the waters of the Jordan returned to their place and ran at flood stage as before.
19 Het volk nu was den tiende der eerste maand uit de Jordaan opgeklommen; en zij legerden zich te Gilgal, aan het oosteinde van Jericho.
19
On the tenth day of the first month the people went up from the Jordan and camped at Gilgal on the eastern border of Jericho.
20 En Jozua richtte die twaalf stenen te Gilgal op, die zij uit de Jordaan genomen hadden.
20
And Joshua set up at Gilgal the twelve stones they had taken out of the Jordan.
21 En hij sprak tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen?
21
He said to the Israelites, “In the future when your descendants ask their parents, ‘What do these stones mean?’
22 Zo zult gij het uw kinderen te kennen geven, zeggende: Op het droge is Israel door deze Jordaan gegaan.
22
tell them, ‘Israel crossed the Jordan on dry ground.’
23 Want de HEERE, uw God, heeft de wateren van de Jordaan voor uw aangezichten doen uitdrogen, totdat gijlieden er waart doorgegaan; gelijk als de HEERE, uw God, aan de Schelfzee gedaan heeft, die Hij voor ons aangezicht heeft doen uitdrogen, totdat wij daardoor gegaan waren;
23
For the LORD your God dried up the Jordan before you until you had crossed over. The LORD your God did to the Jordan what he had done to the Red Sea when he dried it up before us until we had crossed over.
24 Opdat alle volken der aarde de hand des HEEREN kennen zouden, dat zij sterk is; opdat gijlieden den HEERE, uw God, vrezet te allen dage.
24
He did this so that all the peoples of the earth might know that the hand of the LORD is powerful and so that you might always fear the LORD your God.”
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission. Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®. NIV®. Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica. All rights reserved worldwide.