2 Samuël 7:3-13

3 En Nathan zeide tot den koning: Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u.
4 Maar het gebeurde in denzelfden nacht, dat het woord des HEEREN tot Nathan geschiedde, zeggende:
5 Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: Zoudt gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning?
6 Want Ik heb in geen huis gewoond, van dien dag af, dat Ik de kinderen Israels uit Egypte opvoerde, tot op dezen dag; maar Ik heb gewandeld in een tent en in een tabernakel.
7 Overal, waar Ik met al de kinderen Israels heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken met een der stammen Israels, dien Ik bevolen heb Mijn volk Israel te weiden, zeggende: Waarom bouwt gij Mij niet een cederen huis?
8 Nu dan, alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij een voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israel.
9 En Ik ben met u geweest, overal, waar gij gegaan zijt, en heb al uw vijanden voor uw aangezicht uitgeroeid; en Ik heb u een groten naam gemaakt, als den naam der groten, die op de aarde zijn.
10 En Ik heb voor Mijn volk, voor Israel, een plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid zullen hem niet meer verdrukken, gelijk als in het eerst.
11 En van dien dag af, dat Ik geboden heb richters te wezen over Mijn volk Israel. Doch u heb Ik rust gegeven van al uw vijanden. Ook geeft u de HEERE te kennen, dat de HEERE u een huis maken zal.
12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen.
13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid.

2 Samuël 7:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SECOND SAMUEL 7

This chapter expresses David's concern for building an house for the ark of God, which he communicated to Nathan the prophet, and was approved of by him, 2Sa 7:1-3; and who was that night sent by the Lord to David, to acquaint him, that as he had for many years dwelt in a tent, and had never given directions to the tribes of Israel, and the rulers of them, to build him an house, so neither should David build him one; but his son that would succeed him in the throne should; and also observes to him the many great things he had done for him, and promises him more, and particularly the establishment of his throne and kingdom for ever, in which he has respect to the Messiah, that should spring from him, 2Sa 7:4-17. Then follows a prayer of David, in which he expresses the sense he had of the greatness and goodness of God, and of his own unworthiness to receive such favours from him he had, returns him thanks for the promises he had made, and prays for the performance of them, 2Sa 7:18-29.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.