Deuteronomium 22:14-24

14 En haar oorzaak van naspraak zal opleggen, en een kwaden naam over haar uitbrengen, en zeggen: Deze vrouw heb ik genomen, en ben tot haar genaderd, maar heb den maagdom aan haar niet gevonden;
15 Dan zullen de vader van deze jonge dochter en haar moeder nemen, en tot de oudsten der stad aan de poort uitbrengen, den maagdom dezer jonge vrouw.
16 En de vader van de jonge dochter zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan dezen man gegeven tot een vrouw; maar hij heeft haar gehaat;
17 En ziet, hij heeft oorzaak van opspraak gegeven, zeggende: Ik heb den maagdom aan uw dochter niet gevonden; dit nu is de maagdom mijner dochter. En zij zullen het kleed voor het aangezicht van de oudsten der stad uitbreiden.
18 Dan zullen de oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden hem;
19 En zij zullen hem een boete opleggen van honderd zilverlingen, en ze geven aan den vader van de jonge dochter, omdat hij een kwaden naam heeft uitgebracht over een jonge dochter van Israel; voorts zal zij hem ter vrouwe zijn, hij zal haar niet mogen laten gaan al zijn dagen.
20 Maar indien ditzelve woord waarachtig is, dat de maagdom aan de jonge dochter niet gevonden is;
21 Zo zullen zij deze jonge dochter uitbrengen tot de deur van haars vaders huis, en de lieden harer stad zullen haar met stenen stenigen, dat zij sterve, omdat zij een dwaasheid in Israel gedaan heeft, hoererende in haars vaders huis; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.
22 Wanneer een man gevonden zal worden, liggende bij eens mans getrouwde vrouw, zo zullen zij ook beiden sterven, de man, die bij de vrouw gelegen heeft, en de vrouw; zo zult gij het boze uit Israel wegdoen.
23 Wanneer er een jonge dochter zal zijn, die een maagd is, ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad zal gevonden, en bij haar gelegen hebben;
24 Zo zult gij ze beiden uitbrengen tot de poort derzelver stad, en gij zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven; de jonge dochter, ter oorzake, dat zij niet geroepen heeft in de stad, en den man, ter oorzake dat hij zijns naasten vrouw vernederd heeft; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.

Deuteronomium 22:14-24 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 22

In this chapter are various laws, concerning care of a neighbour's cattle gone astray or in distress, and of anything lost by him, De 22:1-4, forbidding one sex to wear the apparel, of another, De 22:5 and the taking away of the dam with the young found in a bird's nest, De 22:6,7, ordering battlements to be made in a new house, De 22:8, prohibiting mixtures in sowing, ploughing, and in garments, De 22:9-11, requiring fringes on the four quarters of a garment, De 22:12, fining a man that slanders his wife, upon producing the tokens of her virginity, De 22:13-19 but if these cannot be produced, then orders are given that she be put to death, De 22:20-21, then follow other laws, punishing with death the adulterer and adulteress, and one that hath ravished a betrothed damsel, De 22:22-27, amercing a person that lies with a virgin not betrothed and she consenting, and obliging him to marry her, and not suffering him to divorce her, De 22:28-29 and another against a man's lying with his father's wife, De 22:30.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.