Genesis 20:7-17

7 Zo geef dan nu dezes mans huisvrouw weder; want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden, opdat gij leeft; maar zo gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult, gij, en al wat uwes is!
8 Toen stond Abimelech des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer.
9 En Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden.
10 Voorts zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak gedaan hebt?
11 En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden.
12 En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden.
13 En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder!
14 Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw weder.
15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen.
16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.
17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.

Genesis 20:7-17 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 20

This chapter relates the removal of Abraham to Gerar, Ge 20:1; the king of Gerar's taking to him Sarah, whom Abraham had called his sister, Ge 20:2; who is rebuked of God for it in a dream, Ge 20:3; for which he makes an apology that is admitted, only he is ordered to restore to Abraham his wife, Ge 20:4-7; and accordingly early in the morning he called his servants, and acquainted them with what had happened, Ge 20:8; and then sent for Abraham, and expressed his resentment at his usage of him, Ge 20:9; which Abraham defended as well as he could, Ge 20:10-13; the issue of all which was, great kindness was shown to Abraham, and his wife restored to him, though with a reproof to her from the king, Ge 20:14-16; upon which Abraham prayed for the healing of Abimelech and his family, in which he was heard and answered, Ge 20:17,18.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.