Genesis 20:17

17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.

Genesis 20:17 Meaning and Commentary

Genesis 20:17

So Abraham prayed unto God
As the Lord had told Abimelech be would, ( Genesis 20:7 ) ; he might pray for the forgiveness of him and his wife, and might give thanks that Sarah had been restored to him; but chiefly it was on account of Abimelech and his family: and God healed Abimelech, and his wife, and his maidservants:
who by reason of some disease were rendered unfit for and incapable of cohabitation with their husbands, and they with them; but upon Abraham's prayer for them, who was heard, they were healed, and the disorder removed; the Targum of Jonathan is,

``his wife and concubines;''
and they bare [children];
cohabited and conceived, and bare and brought forth children, all which are comprehended in this expression.

Genesis 20:17 In-Context

15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen.
16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.
17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.
18 Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.