Genesis 20:13

13 En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder!

Genesis 20:13 Meaning and Commentary

Genesis 20:13

And it came to pass, when God caused me to wander from my
father's house
In Ur of the Chaldees, from whence God called him to go forth; which laid him under an obligation to depart from thence, and move from place to place, and go he knew not where, as in ( Hebrews 11:8 ) ; or "the Gods", as it is in the plural number, and so the verb in construction with it; not the idol gods, the gods of the Gentiles, as the Targum of Jonathan, who interprets the words thus,

``and it was when the worshippers of idols sought to cause men to err, and I went from my father's house;''
but the true God, as Jarchi, Aben Ezra, and Ben Melech acknowledge, and is by many Christian interpreters understood of the three Persons in the Godhead: that I said unto her, this [is] thy kindness which thou shalt show unto
me;
this I shall take as a favour done me, as an instance of tender affection unto me: at every place whither we shall come, say of me;
or for the sake of me, as Aben Ezra and Kimchi, in order to save me from the hands of wicked men, whom he feared would slay him for her sake: he [is] my brother;
and so he hoped, instead of being ill used, he should meet with favour and friendship on her account, being thus nearly related to her: this he observes to Abimelech, to show that this was an old agreement, near thirty years ago, when they first set out on their travels, and was no new device and scheme which they pursued on account of him and his people in particular; but what they had formerly agreed upon should be said in all places wherever they came, and therefore there was no intention to affront Abimelech; only it supposed they might come into places where wicked men dwelt.

Genesis 20:13 In-Context

11 En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden.
12 En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden.
13 En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder!
14 Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw weder.
15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.