Jeremia 17:16-26

16 Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U betaamde; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd, Gij weet het; wat uit mijn lippen is gegaan, is voor Uw aangezicht geweest.
17 Wees Gij mij niet tot een verschrikking; Gij zijt mijn Toevlucht ten dage des kwaads.
18 Laat mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden; laat hen verschrikt worden, maar laat mij niet verschrikt worden; breng over hen den dag des kwaads, en verbreek hen met een dubbele verbreking.
19 Alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Ga henen en sta in de poort van de kinderen des volks, door dewelke de koningen van Juda ingaan, en door dewelke zij uitgaan, ja, in alle poorten van Jeruzalem;
20 En zeg tot hen: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda, en gans Juda, en alle inwoners van Jeruzalem, die door deze poorten ingaat!
21 Zo zegt de HEERE: Wacht u op uw zielen, en draagt geen last op den sabbatdag, noch brengt in door de poorten van Jeruzalem.
22 Ook zult gijlieden geen last uitvoeren uit uw huizen op den sabbatdag, noch enig werk doen; maar gij zult den sabbatdag heiligen, gelijk als Ik uw vaderen geboden heb.
23 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, om niet te horen, en om de tucht niet aan te nemen.
24 Het zal dan geschieden, indien gij vlijtiglijk naar Mij zult horen, spreekt de HEERE, dat gij geen last door de poorten dezer stad op den sabbatdag inbrengt, en gij den sabbatdag heiligt, dat gij geen werk daarop doet;
25 Zo zullen door de poorten dezer stad ingaan koningen en vorsten, zittende op den troon van David, rijdende op wagenen en op paarden, zij en hun vorsten, de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem; en deze stad zal bewoond worden in eeuwigheid.
26 En zij zullen komen uit de steden van Juda, en uit de plaatsen rondom Jeruzalem, en uit het land van Benjamin, en uit de laagte, en van het gebergte, en van het zuiden, aanbrengende brandoffer, en slachtoffer, en spijsoffer, en wierook, en aanbrengende lofoffer, ten huize des HEEREN.

Jeremia 17:16-26 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 17

This chapter is a further prophecy of the destruction of the Jews, with the causes of it, their sins, as their idolatry, which was notorious; of which their own consciences, their altars, and their children, were witnesses, Jer 17:1,2 for which they are threatened with the spoil of their substance and treasure, and discontinuance in their land, Jer 17:3,4 as also their confidence in an arm of flesh, which brought the curse of God upon them, when such are blessed that trust in him; and the difference between those that trust in men and those that trust in the Lord is illustrated by very apt similes, Jer 17:5-8, the source of which vain confidence is the wicked heart of man, known to none but God, Jer 17:9,10 and the vanity of it is exposed by a partridge sitting on eggs without hatching them, Jer 17:11, and their departure from God, by trusting in the creature, and in outward things, is aggravated by their temple being the throne and seat of the divine Majesty; by what God is to his people that trust in him; and by the shame and ruin that follow an apostasy from him, Jer 17:12,13, wherefore the prophet, sensible of his own backslidings, prays to be healed and saved by the Lord, who should have all the praise and glory, Jer 17:14 and then relates the scoffs of the people at the word of God by him, another cause of their ruin; declares his own innocence and integrity; prays for protection and security from fear in a time of trouble; and for confusion, terror, and destruction to his persecutors, Jer 17:15-18, then follows an order to him from the Lord, to go and stand in the gate of the city, and exhort all ranks of men to the observation of the sabbath, with directions how to keep it, which had not been observed by their fathers, and which was another cause of their ruin, Jer 17:19-23, and the chapter is closed with promises of blessings in city, court, and country, in church and state, should they religiously observe the sabbath day; but if they profaned it, the city of Jerusalem, and its palaces, should be burnt with fire, Jer 17:24-27.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.