Job 36:6-16

6 Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen beschikt Hij.
7 Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.
8 En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met banden der ellende;
9 Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;
10 En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.
11 Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.
12 Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.
13 En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.
14 Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.
15 Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.
16 Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.

Job 36:6-16 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOB 36

This chapter, with the following, contains Elihu's fourth and last discourse, the principal view of which is to vindicate the righteousness of God; which is done by observing the dealings of God with men in his providence, according to their different characters, and from the wonderful works wrought by him in a sovereign manner, and for the benefit of his creatures. This chapter is introduced with a preface, the design of which is to gain attention, Job 36:1-4; the different dealings of God with men are observed, and the different issue of them, and the different ends answered thereby, Job 36:5-15; and it is suggested to Job, that had he attended to the design of the providence he was under, and had submitted to it patiently, things would have been otherwise with him; and therefore Elihu proceeds to give him some advice, which, if taken, would be for his own good, and the glory of God, Job 36:16-25; and closes the chapter by observing the unsearchable greatness of God, as appears by the works of nature wrought by him, Job 36:26-33.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.