50
De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda;
51
De kinderen van Gazzam, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah;
52
De kinderen van Bezai, de kinderen van Meunim, de kinderen van Nefussim;
53
De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur;
54
De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa;
55
De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah;
56
De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa;
57
De kinderen der knechten van Salomo; de kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Perida;
58
De kinderen van Jaela, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel;
59
De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon;
60
Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.