Spreuken 30:23-33

23 Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.
24 Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien.
25 De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs.
26 De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen.
27 De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.
28 De spinnekop grijpt met de handen, en is in de paleizen der koningen.
29 Deze drie maken een goeden tred; ja, vier zijn er, die een goeden gang maken;
30 De oude leeuw geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren;
31 Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.
32 Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!
33 Want de drukking der melk brengt boter voort, en de drukking van den neus brengt bloed voort, en de drukking des toorns brengt twist voort.

Spreuken 30:23-33 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 1 KINGS 17

This chapter begins with a prophecy of Elijah, that there should be want of rain for some years to come, and he is directed to go first to the brook Cherith, where he should be fed by ravens, 1Ki 17:1-7, and afterwards he is sent to a widow at Zarephath, where he, she, and her son, were supported for a considerable time with a handful of meal, and a little oil in a cruse miraculously increased, 1Ki 17:8-16, whose son falling sick and dying, he restored to life, 1Ki 17:17-24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.