1 Koningen 1:24

24 En Nathan zeide: Mijn heer koning! hebt gij gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten?

1 Koningen 1:24 Meaning and Commentary

1 Kings 1:24

And Nathan said, my lord, O king
He addresses him as with great veneration and respect due to his office, so as if he knew noticing of Bathsheba's application to him; and therefore begins and tells his story, as if the king had never heard anything relative to it:

hast thou said, Adonijah shall reign after me, and he shall sit upon my
throne?
surely it can never be, because of the notice which he himself had given him from the Lord, that one to be born should succeed him, plainly pointing to Solomon; and also because of the oath which he had sworn, to which Nathan was privy, that Solomon should reign after him; and yet if he had not given such orders, it was exceeding strange that Adonijah should presume to do what he had done.

1 Koningen 1:24 In-Context

22 En ziet, zij sprak nog met den koning, als de profeet Nathan inkwam.
23 En zij gaven den koning te kennen, zeggende: Zie, de profeet Nathan is daar; en hij kwam voor het aangezicht des konings, en boog zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde.
24 En Nathan zeide: Mijn heer koning! hebt gij gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten?
25 Want hij is heden afgegaan, en heeft geslacht ossen, en gemest vee, en schapen in menigte, en heeft genood al de zonen des konings, en de oversten des heirs, en Abjathar, den priester; en zie, zij eten, en drinken voor zijn aangezicht, en zeggen: De koning Adonia leve!
26 Maar mij, die uw knecht ben, en Zadok, den priester, en Benaja, den zoon van Jojada, en Salomo, uw knecht, heeft hij niet genood.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.