1 Koningen 2:34

34 En Benaja, de zoon van Jojada, ging op, en viel op hem aan, en doodde hem; en hij werd begraven in zijn huis, in de woestijn.

1 Koningen 2:34 Meaning and Commentary

1 Kings 2:34

So Benaiah the son of Jehoiada went up
To Gibeon, which was a great high place, ( 1 Kings 3:4 ) ;

and fell upon him, and slew him;
at the altar; or, dragging him from it at some distance, drew his sword and slew him:

and he was buried in his own house in the wilderness;
not in his dwelling house strictly taken, but in a garden or field adjoining to it, which house in the wilderness; not a waste place uninhabited; for, as Kimchi observes, this word sometimes signifies a place uninhabited, though not tilled, but left for pasture of cattle; and in such a place might Joab's house be, at least his country house, where he might have a farm, and fields, and cattle, as it is plain he had, ( 2 Samuel 14:30 ) .

1 Koningen 2:34 In-Context

32 Zo zal de HEERE zijn bloed op zijn hoofd doen wederkeren, omdat hij op twee mannen, rechtvaardiger en beter dan hij, aangevallen is, en die met het zwaard gedood heeft, daar het mijn vader David niet wist, Abner, den zoon van Ner, den krijgsoverste van Israel, en Amasa, den zoon van Jether, den krijgsoverste van Juda.
33 Alzo zal hun bloed wederkeren op het hoofd van Joab, en op het hoofd van zijn zaad in eeuwigheid; maar David, en zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon zal vrede hebben van den HEERE tot in eeuwigheid.
34 En Benaja, de zoon van Jojada, ging op, en viel op hem aan, en doodde hem; en hij werd begraven in zijn huis, in de woestijn.
35 En de koning zette Benaja, den zoon van Jojada, in zijn plaats over het heir; en Zadok, den priester, zette de koning in de plaats van Abjathar.
36 Daarna zond de koning, en riep Simei, en zeide tot hem: Bouw u een huis in Jeruzalem, en woon aldaar; en ga van daar niet uit herwaarts of derwaarts.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.