1 Koningen 8:33

33 Wanneer Uw volk Israel zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen;

1 Koningen 8:33 Meaning and Commentary

1 Kings 8:33

When thy people Israel shall be smitten down before the enemy,
&c.] Beaten and routed, many slain, and others carried captive; which had been their case, and might be again, and was, though now a time of peace:

because they have sinned against thee;
which always was the reason of their being given up into the hands of their enemies:

and shall turn again to thee;
to thy worship, as the Targum, having fallen into idolatry, which was generally the case when they fell before their enemies:

and confess thy name;
own him to be the true God, acknowledge his justice in their punishment, confess their sin, repent of it, and give him glory:

and pray and make supplication unto thee in this house;
not the captives, unless it should be rendered, as it may, "toward this house" {f}; but those that escaped, or their brethren that went not out to battle, who should pray for them here.

---

FOOTNOTES:

F6 So Pool and Patrick.

1 Koningen 8:33 In-Context

31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken; en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal;

32 Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid.

33 Wanneer Uw volk Israel zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen;

34 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israel, en breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt.

35 Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben;