1 Kronieken 4:39

39 En zij gingen tot aan den ingang van Gedor tot het oosten des dals, om weide te zoeken voor hun schapen.

1 Kronieken 4:39 Meaning and Commentary

1 Chronicles 4:39

And they went to the entrance of Gedor
There was a city of this name in the tribe of Judah, ( 1 Chronicles 4:18 ) but this seems to be further off, and perhaps is the same with Gedaris, mentioned by Strabo


FOOTNOTES:

F12 along with Azotus and Askelon, cities that belonged to the Philistines; since it was inhabited by the posterity of Ham, of whom the Philistines were, as in the following verse:

even unto the east side of the valley;
which was near to Gedor, and a suitable place:

to seek pasture for their flocks;
their sheep and goats.


F12 Geograph. l. 16. p. 522.

1 Kronieken 4:39 In-Context

37 En Ziza, de zoon van Sifei, den zoon van Allon, den zoon van Jedaja, den zoon van Simri, den zoon van Semaja;
38 Dezen kwamen tot namen, zijnde vorsten in hun huisgezinnen, en de huisgezinnen hunner vaderen braken uit in menigte.
39 En zij gingen tot aan den ingang van Gedor tot het oosten des dals, om weide te zoeken voor hun schapen.
40 En zij vonden vette en goede weide, en een land, wijd van begrip, en stil, en gerust; want die van Cham woonden daar tevoren.
41 Dezen nu, die met namen beschreven zijn, kwamen in de dagen van Hizkia, den koning van Juda, en zij sloegen de tenten en woningen dergenen, die daar gevonden werden; en zij verbanden hen, tot op dezen dag; en zij woonden aan hun plaats, want daar was weide voor hun schapen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.