1 Samuël 15:17

17 En Samuel zeide: Is het niet alzo, toen gij klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd der stammen van Israel geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over Israel gezalfd heeft?

1 Samuël 15:17 Meaning and Commentary

1 Samuel 15:17

And Samuel said, when thou [wast] little in thine own sight,
&c.] Humble and lowly, and had a mean opinion of himself, his family and tribe, and judged himself unworthy of the kingdom; see ( 1 Samuel 9:21 ) suggesting, that now he was proud and haughty, and would have his own will and way:

wast thou not made the head of the tribes of Israel;
not of his own tribe only, which was the least, but of all the tribes, and so they were all subject to him, and at his command:

and the Lord anointed thee king over Israel;
all which is observed, partly to point out unto him the high honour he was raised unto, from a low estate, which laid him under obligation to serve the Lord, and obey him; and partly as an answer to him, excusing himself, and laying the blame upon the people; whereas seeing he was made king over them, his business was to rule and govern them, guide and direct them in the right way, and restrain them from that which was evil; and since he was anointed by the Lord, and not by the people, he ought to have obeyed him, and not regarded the pleasure of them.

1 Samuël 15:17 In-Context

15 Saul nu zeide: Zij hebben ze van de Amalekieten gebracht, want het volk heeft de beste schapen en runderen verschoond, om den HEERE, uw God, te offeren; maar het overige hebben wij verbannen.

16 Toen zeide Samuel tot Saul: Houd op, zo zal ik u te kennen geven, wat de HEERE van nacht tot mij gesproken heeft. Hij dan zeide tot hem: Spreek.

17 En Samuel zeide: Is het niet alzo, toen gij klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd der stammen van Israel geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over Israel gezalfd heeft?

18 En de HEERE heeft u op den weg gezonden, en gezegd: Ga heen en verban de zondaars, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij dezelve te niet doet.

19 Waarom toch hebt gij naar de stem des HEEREN niet gehoord, maar zijt tot den roof gevlogen, en hebt gedaan dat kwaad was in de ogen des HEEREN?