1 Samuël 2:26

26 En de jongeling Samuel nam toe, en werd groot en aangenaam beide bij den HEERE en ook bij de mensen.

1 Samuël 2:26 Meaning and Commentary

1 Samuel 2:26

And the child Samuel grew up
Increased in stature and in grace, grew more and more in all respects, and better and better, while Eli's sons grew worse and worse; the contrast between these make the one to shine and appear illustrious, and the other to look the blacker: or "he went on, and grew, and was good" ^F26; as he proceeded on in years, and grew in stature, he appeared more and more to be a good man, a virtuous, holy, and gracious person:

and was in favour both with the Lord, and also with men;
the Lord was pleased to give him some tokens of his favour, that he delighted in him, that he was wellpleasing in his sight, and that his person and services were acceptable to him; and the more Eli's sons disgusted the people by their ill lives and conduct, the greater esteem among them did Samuel obtain by his becoming life and conversation; all admired him, spoke well of him, and thanked God that in such bad times he was raising up one among them, of whom they had the most hopeful prospect of usefulness to them.

---

FOOTNOTES:

F26 (bwjw ldgw Klh) "ambulans, et grandescens et bonus", Montanus; so Vatablus & Drusius.

1 Samuël 2:26 In-Context

24 Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht, dat ik hoor; gij maakt, dat het volk des HEEREN overtreedt.

25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden.

26 En de jongeling Samuel nam toe, en werd groot en aangenaam beide bij den HEERE en ook bij de mensen.

27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in het huis van Farao?

28 En Ik heb hem uit alle stammen van Israel Mij ten priester verkoren, om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, om den efod voor Mijn aangezicht te dragen; en heb aan het huis uws vaders gegeven al de vuurofferen van de kinderen Israels.