1 Samuël 22:10

10 Die den HEERE voor hem vraagde, en gaf hem teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van Goliath, den Filistijn.

1 Samuël 22:10 Meaning and Commentary

1 Samuel 22:10

And he inquired of the Lord for him
Which not being expressed before, some have taken it to be a lie of Doeg's, he being charged with lying by David, ( Psalms 52:3 Psalms 52:4 ) ( Psalms 120:2 Psalms 120:3 ) ; but it is not at all improbable that David should desire him to inquire of the Lord for him, and that he did; and he seems to acknowledge it, ( 1 Samuel 22:15 ) ; but according to the Jewish writers Doeg meant by this to prove a charge of treason both against David and Ahimelech; that the former made himself king, and the latter owned him to be so, since inquiry by Urim and Thummim was not made for a private person, but for a king ^F5:

and gave him victuals;
hallowed bread, loaves of shewbread, which none but priests might eat of; such was his kindness to him:

and gave him the sword of Goliath the Philistine;
which David took from him, and slew him with it. All this was true, but then he acted the deceitful part, with which he is charged in the above psalms, in not declaring how David had imposed upon the priest, by pretending he was sent in haste on the king's business; which was the reason he was so ill provided with servants, food, and armour; which if Doeg had reported faithfully, as he ought to have done, would have saved the credit and life of the priest, and of his family.

---

FOOTNOTES:

F5 Misn. Yoma, c. 7. sect. 5.

1 Samuël 22:10 In-Context

8 Dat gij u allen tegen mij verbonden hebt, en niemand voor mijn oor openbaart, dat mijn zoon een verbond gemaakt heeft met den zoon van Isai; en niemand is onder ulieden, dien het wee doet van mijnentwege, en die het voor mijn oor openbaart; want mijn zoon heeft mijn knecht tegen mij opgewekt, tot een lagenlegger, gelijk het te dezen dage is.

9 Toen antwoordde Doeg, de Edomiet, die bij de knechten van Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isai, komende te Nob, tot Achimelech, den zoon van Ahitub;

10 Die den HEERE voor hem vraagde, en gaf hem teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van Goliath, den Filistijn.

11 Toen zond de koning heen, om den priester Achimelech, den zoon van Ahitub, te roepen, en zijns vaders ganse huis, de priesters, die te Nob waren; en zij kwamen allen tot den koning.

12 En Saul zeide: Hoor nu, gij, zoon van Ahitub! En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn heer!